Jul 28, 2008
Hans Theys
Een rimpeling in de tijd
Over een tentoonstelling van Joëlle Tuerlinckx
Joëlle Tuerlinckx spreekt over haar werk op een manier waarop het allicht ook tot stand komt. Ze maakt tal van kleine omtrekkende bewegingen, alsof ze met een potlood krullen krabbelt op een blad papier tot er ineens een tot dan toe verborgen, grotere tekening uit naar voren komt. Ze speelt met verschillende, maar steeds dezelfde, terugkerende elementen, die met de hulp van toeval en berekening telkens weer een andere tentoonstelling voortbrengen. Om haar werk beter te begrijpen of aan te voelen, kan je bijna niet anders dan enkele tentoonstellingen apart bekijken.
Voor een tentoonstelling in Gent in 1998 heeft ze een boek gemaakt waarin een groot deel van deze terugkerende elementen gecatalogiseerd worden. In de tentoonstelling worden deze elementen hernomen en ‘getoond’. Dit ‘tonen’ en ‘rangschikken’ van deze materialen lijkt dan het onderwerp van de tentoonstelling te worden. Om een deel van de getoonde verzameling te kunnen zien moet de toeschouwer op een soort van podium klimmen, waardoor hij of zij zelf zichtbaarder wordt. Tal van kunstenaars hebben getracht materialen of beelden te tonen in onmerkbaar verschuivende, schijnbaar repetitieve reeksen, maar hier wordt het tonen zèlf zo monumentaal, dat het een eigen dimensie, een eigen vorm krijgt.
De tentoonstelling werd verlicht met een paar mandarijntjes en halogeenlampen, waardoor je onvermijdelijk aan het theater gaat denken, maar deze lampen zijn zo achteloos opgesteld en produceren een zo ‘toevallig’ licht, met bijbehorende schaduwen en halfduister, dat ze een gevoel van gewild amateurisme oproepen. Dit is zo bijzonder aan het werk van Joëlle Tuerlinckx: het monumentale creëert geen afstand, de toeschouwer wordt niet gekleineerd of vernederd. Meestal toont ze trouwens eenvoudig te begrijpen voorwerpen, zoals bolletjes plasticine waarin verschillende kleuren vermengd zitten. In het gewone huishouden zijn deze bolletjes onbruikbaar geworden en kondigen ze het einde van het spel aan. En inderdaad: één zo’n bolletje bezorgt ons een triest gevoel van vergankelijkheid en verprutste kansen. Een hele verzameling van deze bolletjes, met soms zelfs heel erg dikke ballen, roept echter een gevoel van rijkdom en luxe op. We voelen dat het spel nog moet beginnen.
Uiteindelijk is Joëlle Tuerlinckx erin geslaagd in Gent een heel grote ruimte te vullen met heel kleine spulletjes zonder te vervallen in pretentie of misselijk makende theatraliteit. Dat is een krachttoer.
Voor een tentoonstelling in het Museum Dhondt-Dhaenens tijdens datzelfde jaar heeft ze voor het eerst een catalogus gemaakt waarin een tentoonstelling getoond wordt. Deze tentoonstelling was op het ogenblik van de vernissage echter al afgebroken, zodat de catalogus van meet af aan louter een herinnering aan een verdwenen gebeurtenis vormde (zoals vrijwel altijd het geval is met klassieke catalogi na de tentoonstelling). Wat we in het museum te zien krijgen is eveneens een herinnering aan een tentoonstelling: op de muren staat er nauwelijks zichtbaar geschreven welke werken er hebben gehangen. Andere muren werden ‘doorstreept’ met glimmende of witte lijnen. In de tuin worden met een dun, in de wind flitsend en voortdurend gedeeltelijk verdwijnend lint, als een stippellijn van licht, bouwplaatsen afgebakend, die wijzen op grootste plannen voor komende constructies. (Hetzelfde lint werd gebruikt op het podium in het museum van Gent, waar het soms ook de dikte van een glasplaat suggereerde.) Tegelijk wordt in toonkasten en via een geluidsband de geschiedenis van het Museum Dhondt-Dhaenens uit de doeken gedaan, alsof Joëlle beslist heeft niet alleen haar eigen spullen te ordenen en zichtbaar te maken, maar ook het archief van het museum. In bestaande boeken legt ze eigen ‘catalogus-bladzijden’. Verleden, heden en toekomst worden vermengd. Her en der geven transparante, plexi maatstokken verdwenen of komende voorwerpen aan. Het is alsof de hele, bijna wezenloze tentoonstelling als een transparant met glimmende lijnen over de oppervlakte van het museum en de omliggende tuin wordt gelegd en gepast. Zo speelt deze tentoonstelling zich af als een onwezenlijke, bijna ongrijpbare speling van het licht, een trilling in de tijd, een rimpeling tussen verleden en toekomst.
Toen een curator Tuerlinckx in 1996 voorstelde samen met een andere kunstenaar een grote, ronde zaal te delen in Salzburg, stelde Joëlle voor de ruimte niet fysiek in twee te delen, maar temporeel. Ze besloten dat er zowel een vernissage en een finissage zouden zijn en dat de kunstenaars halverwege de tentoonstelling van plaats zouden verwisselen. Rond de ronde ruimte was een gang, die Joëlle als eerste zou benutten. De toonkasten die er hingen maakte ze leeg en werden genummerd, ze ging rond met een rol tape, alsof ze de binnenste ruimte als één grote sculptuur wilde beschermen en in de inkomhal plaatste ze een grote stapel door haarzelf genummerde stoelen, alsof er een grote, officiële bijeenkomst op stapel stond. In de gang hoorde je allerlei geluiden. Op een tafel lagen catalogi die allemaal verschillend waren. Ze bestonden uit verschillende stapeltjes gekleurd papier die gewogen werden. 100 gram rood, honderd gram geel, 150 gram groen, etc. Elke catalogus was verschillend. Later heeft ze op basis van deze catalogi video’s gemaakt, die tijdens het tweede gedeelte van de tentoonstelling in de grote ruimte op monitors te zien waren. Tijdens dat tweede gedeelte stond er in de ronde zaal ook een microfoon en hoorde je op de klankband iemand een microfoon testen, alsof er inderdaad een grote samenkomst ging plaatsvinden. Overal op de vloer lagen tekeningen. Verder was er op een klein scherm een 16mm film van opeenvolgende, verschillend gekleurde bladen papier te zien en gingen alle lichten in de hele ruimte op onregelmatige tijdstippen aan en uit. Omdat je op de klankband ook iemand door de ruimte hoorde rennen, had je de indruk dat iemand zenuwachtig heen en weer rende en overal het licht aan- en uitknipte, terwijl de video’s en de film wisselende kleurvlakken toonden. Het resultaat was een chaotische sfeer die een dreigende gebeurtenis scheen aan te kondigen.
Voor de tentoonstelling ‘Openstelling’ in Hasselt (1996) stelde ze voor het museum dag en nacht toegankelijk te maken voor het publiek. Tijdens de eerste week van de tentoonstelling nodigde ze tal van kunstenaars en theoretici uit om over hun werk te komen spreken. Tijdens de weken die daarop volgden kon het publiek kennismaken met een wonderlijke groepstentoonstelling, waaraan kunstenaars zoals Ann Veronica Janssens, Michel Fançois en Richard Venlet hebben deelgenomen. Tuerlinckx’ bijdrage bestond in de willekeurig aan- en uitgaande lichten van het museum.
Voor elke tentoonstelling neemt Tuerlinckx een ander uitgangspunt, andere materialen en andere standaarden. Tal van voorwerpen of handelingen zijn voor haar maatstaven geworden, ‘des mesures’, die gebruikt worden als uitgangspunt voor nieuwe werken of tentoonstellingen.
Een van haar mooiste werken is een kilo bloem, die voor elke tentoonstelling opnieuw met de hand in een bepaalde vorm geduwd moet worden. De gekozen vorm hangt af van de gehanteerde maatstaf.
Voor de ‘Small Stuff’ tentoonstelling in Beersel besloot ze te vertrekken van de ‘restjes van de restjes’. Een belangrijk aspect van het werk van Joëlle Tuerlinckx heeft vorm gekregen in 1994 tijdens het opruimen van de tentoonstellingsruimtes in het Witte de With. Op het ogenblik dat Tuerlinck, met haar armen vol bolletjes, snippers en andere restjes, naar een vuilniszak liep, bedacht ze dat ze eigenlijk de essentie van haar tentoonstelling ging wegkieperen, waarna ze de ‘Salle des boules et des boulettes’ heeft gemaakt. In de Small Stuff tentoonstelling toonde ze dus de restjes van de restjes, met het terugkerende thema van de druppel. Het eerste werk was een steen waarop drie witte verfdruppels gevallen waren. Dit bracht haar ertoe ook kranten en roerstokken tentoon te stellen die ze vroeger had gebruikt tijdens het schilderen van haar appartement. De roerstokken zijn maatstaven, die bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden als basis voor de afmetingen van een te bouwen vitrine. Daarnaast waren er ook grote keien te zien, waarop enige stukjes glimmende confetti was aangebracht, en tekeningen die een bepaald tijdsverloop voorstelden. In deze tekeningen bevindt zich een gaatje waardoor oorspronkelijk een stokje is gestoken, dat als zonnewijzertje fungeerde. De tekening bestaat uit twee zwarte bolletjes, die het uiteinde van de schaduw markeren op twee verschillende momenten, bijvoorbeeld de aanvang en de afsluiting van het bakken van een ei. Er ook een rond bierviltje te zien, waarop Tuerlinckx een perspectieftekening voor haar dochter had gemaakt, en een blad uit een catalogus waar cirkels uit gesneden waren.
Andere varianten van hetzelfde formele thema waren een prototype voor een multiple, die bestond in het verdroogde overblijfsel van een druiventros waarvan drie uiteinden wit gemaakt waren, en het project voor een poster dat bestond in het met zwarte stift in stippellijn geschreven woord ‘poster’ op een glasruit. Verder was er nog een zwart blad papier waarvan ze snippers had gescheurd om in een andere tentoonstelling een hoopje zwarte snippers tentoon te stellen en dat ook al had gediend als beeld voor de kaft van een catalogus, een projectie van drie doorstreepte woorden met een episcoop, een CD met tentoonstellingsmuziek, een dertigtal balletjes plasticine, die eerder al in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten tentoongesteld waren als marmeren muurtjes van Horta en nadien als balletjes in de hierboven genoemde ‘Salle des boules et des boulettes’ in het Witte de With.
Een beetje afgezonderd van dit geheel hing een reeks van 18 tekeningen, die de catalogus op ware schaal van een tentoonstelling vormen. De knipsels die op de tekeningen gekleefd zijn, zijn ook de knipsels die tijdens de tentoonstelling te zien waren in toonkasten.
Op een toonkast lag een stapel met honderden dia’s waarop witte vlekjes of witte geometrische figuren zijn geschilderd.
Een diaprojector toonde 80 zwarte dia’s waarin een gaatje geprikt is, zodat je op de muur een zwervend lichtpuntje ziet.
Helemaal apart, op een hoge, witte sokkel, rustte de ‘Aardappel van de tentoonstelling’, een aardappel die in het zonlicht wordt gelegd zodra Tuerlinckx hoort van een tentoonstelling en die daarna, door zijn uitwassen en mate van verschrompeling, de leeftijd van de tentoonstelling weergeeft.
‘Eigenlijk heeft mijn werk erg weinig met ruimte, maar alles met tijd te maken,’ vertelt Tuerlinckx. ‘De tentoonstelling in Hasselt, bijvoorbeeld. Wat ik eigenlijk wilde doen, door het museum een week lang 24 op 24 uur open te stellen, was het moment waarop je het museum voor het eerst ziet, wanneer je aan een tentoonstelling begint, uit te spreiden over een langere periode. Het moment waarop je de deur voor het eerst open doet en het museum nog leeg is. Dààrom moest het museum ook dag en nacht openblijven, het ging om één uitgerokken ogenblik van leegte en inactiviteit.. Door die voortdurend aan- en uitgaande lichten in de verschillende zalen van het museum had je van buitenaf echter de indruk dat er dag en nacht fors gewerkt werd. Dat was natuurlijk ook interessant. Je hebt zo’n museum in een provinciestad, waar erg weinig bezoekers komen, en ineens krijg je een impressie van zeer grote activiteit en nodig je de inwoners van die stad uit ook ’s nachts eens een kijkje te komen nemen.
De voorwerpen zijn in mijn werk eigenlijk bijna overbodig. We hebben natuurlijk voorwerpen nodig om te overleven en ik denk zelfs dat wij geschapen zijn om voortdurend voorwerpen te maken en ermee bezig te zijn, in tegenstelling tot jouw poezen, die de hele dag lekker slapen en niet zoveel voorwerpen nodig hebben, maar in mijn werk zijn het bijna uitsluitend dragers, platformen voor het verstrijken en samenbundelen van de tijd.
In mijn recente tentoonstelling bij Stella Lohaus toon ik bijvoorbeeld twee roos geschilderde, ronde tafelbladen, die ik eerder al heb gebruikt in het SMAK. Die bladen waren zo vuil geworden, dat het mij ging storen en ik dacht: Waarom moeten we in de hedendaagse kunst dat vuil eigenlijk blijven respecteren? Ik schilder die tafelbladen opnieuw! Maar tijdens het schilderwerk bedacht ik: Neen, één tafelblad wordt voor elke tentoonstelling opnieuw geschilderd, terwijl het andere vuil zal blijven. Zo zal het minieme verschil in dikte tussen beide tafelbladen een weerslag vormen van het aantal keren dat ze tentoongesteld zijn.’
Montagne de Miel, 26 september 1999
http://www.hanstheys.be/artists/joelle_tuerlinckx/